Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En zeg: Wat was [3]uw moeder? Een [4]leeuwin, [5]onder de leeuwen nederliggende; zij bracht haar [6]welpen op in het midden der [7]jonge leeuwen. 3. Versta, het huis, den stam, of het koninkrijk van Juda, en voornamelijk Jeruzalem, waar de koningen hun hof en hun stoel hadden, en vanwaar zij voortkomstig waren. Anders: Hoe was uwe moeder ene leeuwin onder de leeuwen nederliggende! 4. Dat is, bij ene leeuwin te vergelijken; te weten niet alleen om de koninklijke macht en waardigheid, die bij den stam van Juda was, maar ook om de stoutmoedigheid, fierheid en wreedheid, die deze stam dikwijls in de regering vertoonde. 5. Dat is, in het midden van machtige koningen, wrede volken of koninkrijken wonende; vergelijk Nah.2:11. 6. Versta door deze de jonge zonen der koningen, die mettertijd in de plaats hunner vaderen staan te komen. Hier nu wordt gesproken van de zonen van den koning Josia, die van de vroomheid van hun vader gans ontaard geweest zijn. 7. Te weten die vrij wat ouder en sterker zijn dan de welpen; gelijk af te nemen is uit vs.3.